De rolstoeltaxi rijdt voor. Terwijl het liftje met Job erop langzaam zakt, zegt de chauffeur dat hij iets moet opbiechten. Ik had hem toch een boek met columns over Job gegeven? Wel, hij had het in de koelkast gelegd. Ja kijk, hij dacht dat het een doosje Merci was. Taxichauffeurs krijgen als bedankje nou eenmaal altijd dezelfde chocolade.
De man schiet erbij in de lach, zijn schouders schudden ervan. Tja wist hij veel… Er zat een mooi papiertje omheen. En het formaat was vertrouwd.
Meestal geef ik niet ongevraagd boeken weg over mijn zoon. Maar in dit geval was het nodig. Een paar maanden eerder vertelde de chauffeur dat hij had gehoord dat ik columns schreef over Job in de Gelderlander. Maar, beweerde hij, dat kon niet, want hij had ze nog nooit gezien. En hij las toch wel de krant. Sterker: hij had er in een vorig leven gewerkt.
Ik zei niet zo veel. Geen zin in een misplaatst welles-nietes-spelletje. Toen de chauffeur een week later stellig herhaalde dat mijn columns écht niet in de krant stonden, haalde ik mijn schouders op. Dan niet.
Het duurde even voor hij erop terugkwam. Ja, zei hij na een tijdje, misschien had hij nu toch een stukje over zijn passagier in oranje rolstoel gelezen. Sindsdien spreekt hij me wekelijks aan op de verhalen over Job. “Wat las ik nou in de krant? Vinden ze Job onverstaanbaar ja? Nou, ik snap hem altijd prima hoor.”
Op de laatste dag voor de zomervakantie gaf ik hem mijn meest recente columnbundel cadeau als dank voor alle veilige ritten. Dat boek verdween dus in zijn koelkast. Tot hij op een dag zin had in chocola.
Als de chauffeur de straat weer uitrijdt, bedenk ik me dat ik niet heb gevraagd of hij die ontdekking nou een mee- of tegenvaller vond.